Het is drukkend heet en in de verte rommelt een vulkaan.
Boven een zompige modderpoel hangt een strakblauwe lucht.
Een reuzenhagedis met eendensnavel kauwt traag van hoge varenbomen.
Wadend in het moeras verschijnt een driehoornige kolos.
Plotseling heft hij zijn zware kop omhoog.
De hagedis met de snavel waggelt op zijn zware poten haastig het water in.
Door de dichte begroeiing heen breekt een metershoog monster met wijdopengesperde muil: de Tyrannosaurus.
Hij baant zich een weg door de struiken op zoek naar een prooi.
Dan ziet hij de Triceratops, de driehoornige kolos.
Hij doet nog twee stappen. Maar de Triceratops stort zich op de Tyrannosaurus.
De aarde dreunt en trilt.
Terwijl de Tyrannosaurus zijn kaken spert, priemt de Triceratops zijn horens in de buik van de Tyrannosaurus.
Grauwend hapt deze naar de Triceratops. En weer stoot deze zijn horens diep in de buik. De Tyrannosaurus rochelt en valt
dood neer. Hinkend verdwijnt de Triceratops.
Bovenstaand verhaal gaat over dinosaurussen. Dit is een ander woord voor schrikhagedissen. Deze dieren leefden zo’n
honderdvijftig miljoen jaar geleden. Ze zijn nu al lang uitgestorven. Eeuwenlang hebben mensen niet geweten van het bestaan
van deze reuzenreptielen. Tot men in de negentiende eeuw reusachtige botten vond.
Die botten waren zo hard als steen. In China zijn zelfs versteende eieren ontdekt en in Nederland zijn bij Winterswijk
versteende pootafdrukken aangetroffen. Bij het graven van mergelsteen in de buurt van Maastricht werd het skelet gevonden
van een enorme visachtige hagedis, de Mosasaurus.
Dat skelet is te zien in het Natuurhistorisch Museum in Maastricht.
Mergel is een gesteente dat voornamelijk uit kalk bestaat. Als je goed kijkt, zie je dat het bestaat uit de resten van ontelbaar veel skeletjes en schelpjes van dieren die in zee geleefd moeten hebben. Een vreemd idee eigenlijk, dat de hoogste provincie
van Nederland ooit zee geweest is.
We noemen die versteende resten fossielen. Fossielen zijn meestal ontstaan in het water. De weke resten rotten weg. De hardere delen werden bedekt met modder en zo luchtdicht
afgesloten. Langzaam versteenden deze resten onder druk van dikke modderlagen. Op de bodem van de zee of in moerassen zijn zo opeenvolgende lagen met de resten van planten en dieren ontstaan.
Je zou die lagen kunnen vergelijken met de bladzijden van het geschiedenisboek van de aarde. De oudste lagen liggen onderaan. De fossielen in die onderste laag zijn ouder dan de fossielen in de lagen
erboven. In de verschillende lagen vind je steeds andere plante- en diersoorten. Er zijn soorten ontstaan, en ook weer uitgestorven en verdwenen.
Fossielen vertellen ons dus het verhaal van heel vroeger. In de tijd van de dinosaurussen was het overal op aarde warm en vochtig.
Waar nu het koude Alaska ligt, groeiden toen palmbomen. Naast varenbomen kwamen ook al eiken en wilgen voor. Hier en daar
lagen uitgestrekte moerassen en ondiepe meren. Er waren ook bergen en ondoordringbare bossen.
Dinosaurussen waren een soort reptielen met een dikke
geschubde huid, zoals een krokodil. Reptielen zijn koudbloedig en hebben dus een wisselende temperatuur. Als het buiten koud is, is een reptiel ook koud.
Gelukkig dat het toen het hele jaar door erg warm was. Ze legden hun eieren daarom zomaar in het veld. In het door de zon verwarmde zand kwamen de eieren vanzelf uit.
Toch konden de grote dinosaurussen hun lichaamstemperatuur van
binnenuit al een beetje regelen. Helemaal koudbloedig waren ze dus
niet. De grootste en zwaarste dinosaurus was de Brachiosaurus.
Deze kolos woog net zoveel als 20 olifanten samen.
Het zware lichaam werd gedragen door dikke, plompe poten. De voorpoten waren langer dan de achterpoten. Daarom
heet deze planteneter “hagedis met de armen”. Zijn hersens waren niet groter dan een pingpongbal. In zijn bekken
zaten ook nog wat hersens. Hij dacht dus met zijn achterwerk. Hij
leefde in kuddes om beter beschermd te zijn tegen rovers.
De Tyrannosaurus was vijf meter hoog en veertien meter lang. Zijn poten maakten afdrukken in de grond van bijna tachtig centimeter lengte. Deze Tyrannosaurus nam passen van vier meter lengte, maar echt snel was hij niet. Hij greep vooral zieke en trage beesten , ook al waren ze vele malen groter dan hijzelf. Zelfs de Bracchiosaurus was niet veilig voor zijn vlijmscherpe tanden. De Archeoptoris of oervogel is de eerste vogel met veren.
Hij was zo groot als een kraai. Met zijn sterke klauwen kon hij zich vastgrijpen aan de boomtakken. Hij stamt af van de dinosaurussen.
Zijn geschubde kop herinnert daar nog aan. Er waren ook vliegende dinosaurussen, pterosaurussen genoemd. Ze waren
behaard en warmbloedig, met leerachtige vleugels tussen hun vingers, net als vleermuizen.
Ongeveer 65 miljoen jaar geleden veranderde het klimaat: het werd kouder. De koudbloedige dinosaurussen konden zich niet aanpassen
en stierven uit. Onze reptielen, zoals de krokodil, de hagedis en de
schildpad, zijn verre familieleden van deze monsters uit het verre verleden.
1. Beantwoord de volgende vragen over de leestekst:
1. Wanneer leefden de schrikhagedissen?
2. Waar werd het skelet van de Mosasaurus gevonden?
3. Hoe worden de versteende resten van dieren en planten genoemd?
4. Hoe zwaar woog de Brachiosaurus?
5. Hoe groot waren de passen van een Tyrannosaurus?