Stampertje houdt plotseling op met eten. Hij spitst zijn lange oren. Hoort hij daar iets? Nu is het weer stil. Dan hoort hij toch duidelijk mensenvoetstappen. Hij moet vlug zijn vriendjes waarschuwen. Die zitten lekker van het gras te smullen. Heel hard stampt Stampertje met z’n achterpoten op de grond. Roets, roets Opeens zijn alle konijnen verdwenen. Ze vliegen hun holletjes in. Je kunt nog net hun witte wipstaartjes zien.
Als wij een huis bouwen, helpen er veel mensen mee. Een metselaar, een timmerman en nog veel meer. Een konijn doet het helemaal zelf. Hij zoekt een geschikt plekje. Liefst een heuveltje met wat groen. Gereedschap heeft hij niet nodig.
Zijn voorpoten zijn echte graafpoten. Hij graaft eerst een gat. Aan het eind is het gangetje groter. Dat wordt zijn hol. Vanuit het hol maakt hij nog een paar gangen naar buiten. Dat zijn vluchtgangen. Het hele konijnengezin woont in dit hol.
Soms maakt een moederkonijn nog een ander hol. Dat hol is voor haar jongen. Binnenin maakt ze een zacht bedje van takjes, gras en haartjes uit haar vacht. In dit babykamertje worden de jonge konijnen geboren. Ze zijn dan nog kaal. Ze hebben hun oogjes dicht en kunnen nog niet horen. Zo’n warm holletje is dus wel fijn. Moeder konijn zorgt goed voor ze. Het holletje heeft maar één ingang. Moeder konijn maakt de ingang dicht met zand als ze het holletje uitgaat. Dan kan niemand de ingang zien. Pas ’s avonds komt ze terug om de konijntjes te laten drinken. Na drie weken mogen ze naar buiten. Ze hebben een donzig vachtje. Al gauw graven ze hun eigen holletje.