Met je kiezen maal je het eten fijn. Tegelijk met het kauwen, wordt het eten vermengd met speeksel. Dat speeksel wordt gemaakt in
speekselklieren. Die zitten onder je tong en achter in je mond. Die klieren maken extra veel speeksel als je eten ruikt of ziet. Het water loopt je dan letterlijk in de mond. In het speeksel zitten stoffen die het eten kapot maken.
Dat kapot maken van voedsel noemen we verteren. Het eten wordt daardoor dun en glijdt gemakkelijk door je keel.
Nadat je het voedsel hebt gekauwd en doorgeslikt, begint de reis van je eten. De eerste buis waarin je eten terecht komt, is de slokdarm. In een paar seconden bereikt het voedsel je maag. Denk nu niet dat
het voedsel gewoon naar beneden valt. De slokdarm duwt iedere hap één voor één naar beneden. Je kunt zelfs een boterham eten terwijl je ondersteboven in de ringen hangt. Dan nog komt die boterham in je maag terecht.
In je maag blijft het eten een tijdje. Er kan bijna vier liter voedsel in. Als je maag weer leeg is, krijg je honger. Je maag is een
grote kneedmachine. Spieren in de maagwand kunnen je maag groter en kleiner maken. Zo wordt het voedsel gekneed en gemalen. Dat gaat dag en nacht door.
Verder zit er in je maag een zure, bijtende stof. Die stof heet maagsap, en dat sap vermengt zich met het voedsel. Het voedsel wordt daardoor een dunne brij. Af en toe laat de maag een beetje van die brij door naar de dunne darm.
De dunne darm is meer dan vijf meter lang. Hij is dan ook in allerlei kronkels in je buik gepropt. Het is een wonder dat dat nog past. In de dunne darm wordt de laatste hand gelegd aan de vertering. De
alvleesklier en de galblaas spuiten er nog een paar sappen in: alvleessap en gal . De alvleesklier ligt vlak onder je maag. Gal wordt gemaakt in de lever. Daarna wordt het opgeslagen in de galblaas.
Gal zorgt ervoor dat de vetten in het voedsel verteren. Als gal en alvleessappen hun werk gedaan hebben, is de vertering klaar. De
voedingsstoffen zijn nu zó klein, dat ze dwars door de wand van de dunne darm heen kunnen. Op die manier komen de bruikbare stoffen in ons bloed terecht. Het bloed vervoert al die stoffen door je hele lichaam. Naar je grote teen, maar ook naar je hersenen of je linker pink.
Niet alle stoffen komen in het bloed terecht. Wat overblijft is onverteerbaar en moet er weer uit. Ons lichaam kan die stoffen niet gebruiken: het is afval. Spieren in de wand van de dunne darm duwen dat afval naar de dikke darm.
Hier wordt het water eruit gezogen. Als dikke poep verlaat het afval je lichaam via de endeldarm .
Beantwoord de volgende vragen met behulp van Internet
1. Wat doet onze lever precies?
2. Wanneer krijgt iemand een maagverkleining?
3. Waarom is de lever een bijzonder orgaan?
4. Wat is trombose? Wat heeft dat te maken met lang achter de computer zitten of lang in het vliegtuig?
5. Waarom is vet moeilijk te verteren?