Vol trots laat Maarten zijn verzameling zien. “Waar heb je die stenen gevonden?” vraagt zijn oom. “In een greppel langs een akker even verderop.” Maarten wijst door het raam naar een grote boerderij. Hij logeert bij zijn oom in Drenthe. Zijn oom verzamelt stenen. Hij kan er ook mooi over vertellen. “Dit zijn vuurstenen en die steen daar is een soort graniet. Die stenen komen uit Scandinavië, en dat mooie zwarte steentje komt uit de Alpen.” Maarten is een en al oor. Maar hoe komen die stenen dan in Drenthe terecht? Heel lang geleden heerste in ons land een poolklimaat.We noemen die tijd de ijstijd. Ons land was toen voor een deel bedekt met een dikke laag ijs. Grote ijstongen of gletsjers waren vanuit noordelijke poolstreken over ons land geschoven. Deze ijsbulldozers voerden grote en kleine brokken steen mee. Toen het ijs smolt, bleven die keien overal liggen. We noemen ze zwerfstenen, omdat ze eigenlijk afkomstig zijn van de bergen van Scandinavië. Vooral in Drenthe ligt het bezaaid met zwerfstenen. Van de grootste stenen hebben ze in de prehistorie hunebedden gebouwd.
Zand bestaat eigenlijk uit heel kleine steentjes. Klei bestaat uit nog kleinere deeltjes, die als slib in het water zweven. Pas als het water bijna niet meer stroomt, zakt het slib naar beneden. Dat noemen we bezinken. Dat gebeurt bijvoorbeeld in doodlopende rivierarmen of in de uiterwaarden. Ook in de Waddenzee bezinkt de klei. Zelfs de wind helpt een handje bij de erosie. Wolken droog zand worden weggeblazen en elders neergelegd. Zo zijn ook onze duinen ontstaan. Grote delen van Nederland zijn vroeger ondergestoven met zand. In Zuid-Limburg is op deze wijze löss neergelegd. Dat is een soort geelbruine klei. Wind en rivieren, zee en ijs hebben ons zand, klei en grind gebracht uit de Alpen en uit Scandinavië. Nederland is dus eigenlijk een cadeautje van andere landen.
Zandkorrels bestaan uit verschillende deeltjes. Het zijn mineralen: witte kwarts, blinkende glimmer en zwarte veldspaat. In een doorgebroken steen, bijvoorbeeld graniet, kun je dat goed zien. Zandkorrels zijn ongeveer een millimeter groot. Klei bestaat uit deeltjes die zo klein zijn, dat je ze met het blote oog niet eens kunt zien. Grind heeft veel grotere steentjes. Behalve klei, zand en grind is er nog een grondsoort: veen. Veen ontstaat uit resten van dode planten in sloten en vennen. In het water kan geen lucht bij de planteresten komen. Daardoor kunnen bacteriën, schimmels en bodemdieren het niet verteren. Zo stapelen de halfverrotte planteresten zich steeds maar op. Na honderden jaren is er een dik pak veen ontstaan. Vaak zie je de planteresten er nog in zitten. Al deze grondsoorten hebben verschillende eigenschappen. In kleigrond zitten veel voedingszouten. Het is dus heel vruchtbaar. Toch heeft kleigrond een groot nadeel: de kleine slibdeeltjes plakken aan elkaar. Daardoor is kleigrond heel moeilijk te bewerken. Zand is veel losser, maar daar zakt het water meteen doorheen en het droogt dus heel snel uit. Veengrond houdt het water het beste vast, maar toch is ook dat geen goede grond.